Place and time
  1.          Staan
  er in een zin woorden die iets zeggen over tijd,
  dan zet je die
              
  helemaal voor of helemaal achterin de zin.
              
  Vb.          He
  played football yesterday.
                              Yesterday
  he played football.
   
  2.          Staan
  er in een zin woorden die iets zeggen over plaats,
  dan zet je die
              
  woorden helemaal achterin de zin.
              
  Vb.          He
  played football in a stadium.
   
  3.          Staan
  er in een zin woorden die iets zeggen over tijd
  en plaats,
  dan zet
              
  je die achteraan in de zin. Let op: eerst plaats en dan pas tijd.
              
  Vb.          He
  played football in a stadium yesterday.
Heb je bovenstaande uitleg begrepen ga dan naar de oefeningen hieronder. De
basisstof oefeningen heb ik zelf gemaakt. De verrijkingsstof oefeningen zijn
gemaakt door andere mensen in het buitenland, vooral in Canada.
back to grammar index